h

Multiculturele samenleving, humanisme en geloof

9 juni 2008

Multiculturele samenleving, humanisme en geloof

[Opinie] De verlichting als geestelijke stroming baseert zich op het humanisme en het redelijk denken. Humanisme is de levensbeschouwing die ervan uitgaat dat mensen er op eigen kracht voor henzelf en anderen iets moois van zouden moeten maken. Het redelijk denken poogt door studie, analyse en argumentatie tot min of meer betrouwbare conclusies te komen. In ruimere zin zouden we er ook de logica, wiskunde en het gebruik van de proefondervindelijke methode toe kunnen rekenen. Haar wortels vindt de verlichting in de Griekse filosofie en de Renaissance. Vooral in de tijd rond de Franse Revolutie is de verlichting tot bloei gekomen. Maar het is geen besloten feestje voor ongelovigen. Ook vanuit een religieuze visie kan men tot een humanistische houding en een waardering van het redelijk denken komen.

Dat brengt ons op het postmodernisme. Het postmoderne denken is een reactie op het optimisme van de verlichting. Postmoderne denkers halen vaak de rampzalige ontwikkelingen van het nazisme en het Russische en Chinese communisme aan om het failliet van de verlichting aan te tonen. Maar dat nazisme iets met humanisme en redelijk denken te maken zou hebben, is volslagen belachelijk. Het individu wordt binnen het nazisme immers ondergeschikt gemaakt aan nationalistische en racistische grootheidswaan. Met het communisme ligt het wat moeilijker. Inderdaad is het communisme in oorsprong een vorm van humanisme. Zoals we weten is het communisme wereldwijd geen succes geworden. Leer en praktijk van het communisme vertoonde grote gebreken. De maakbaarheid van de mens werd overschat. Het belang van persoonlijk en particulier initiatief werd onderschat. De overtrokken beloften werden niet waar gemaakt. Elementaire vrijheden waren binnen de diverse communistische systemen onvoldoende gewaarborgd. Gewetenloze schurken maakten de dienst uit. En talloze onschuldige mensen werden opgesloten of vermoord. Het communistische project is mislukt. Zoveel is duidelijk. Maar hoe erg dit alles ook is, het is geen reden om het humanisme en het redelijk denken dan maar overboord te zetten. Hoe zouden we nieuwe totalitaire ontsporingen nog kunnen voorkomen, wanneer ons redelijk denken aan de wilgen hangt? Het dumpen van het humanisme lost evenmin iets op. Stel eens dat we er niet langer naar streven er iets moois van te maken; wat zal het ons dan nog interesseren of de maatschappij totalitair of vrij is?

Een andere postmoderne eigenaardigheid is het cultureel relativisme: de gedachte dat de ene cultuur niet beter of slechter is dan de andere. Hier spelen twee kwesties: die van de feitelijke oordelen en die van de morele oordelen. Laten we beginnen met de feitelijke oordelen. Het is een klein kunstje door consequent doorvragen de grenzen van de menselijke kennis te ervaren. De oude Griekse sceptici wisten dat al. En Socrates reduceerde met zijn scherpzinnige vragen menig wijsneus tot een verwarde stamelaar. Het postmodernisme beweert daarom niets nieuws wanneer het wijst op onze fundamentele onwetendheid. De consequentie van de onvindbaarheid van de absolute waarheid is echter niet - zoals het postmodernisme doet voorkomen - dat alles om het even is. Heel ons dagelijkse gebruik van wetenschap en techniek berust op de (impliciete) veronderstelling dat onze kennis meer is dan willekeurig gokwerk. Erkenning van onze fundamentele onwetendheid ten aanzien van de absolute waarheid gaat daarom uitstekend samen met een voorzichtig voortschrijdend inzicht in onszelf en de wereld op basis van aannemelijkheden. Dan de morele oordelen. Morele oordelen verschillen van feitelijke oordelen in die zin dat ze niet zoals de feitelijke oordelen bewezen of aannemelijk gemaakt kunnen worden. Als ik spruitjes lekker vind, heeft dat consequenties voor mijn opvattingen en gedrag. En het feit dat ik niet kan bewijzen dat spruitjes lekker zijn, maakt ze niet smaakloos. Iets dergelijks geldt voor morele oordelen. Om maar gelijk een belangrijk voorbeeld te nemen: ik kan niet bewijzen dat volkerenmoord gruwelijk is, maar dat maakt mijn afschuw er niet minder om. Ik kan zo nodig proberen andere mensen over te halen er het zelfde over te denken. Ik zou er op kunnen wijzen welke menselijke drama's ermee gemoeid zijn, dat mensen van andere volkeren ook mensen zijn of dat er internationale verdragen bestaan die volkerenmoord verbieden. Hiermee wordt het niet aannemelijker dat volkerenmoord gruwelijk is, maar het is goed mogelijk dat meer mensen volkerenmoord ook gruwelijk gaan vinden. We kunnen tobben over persoonlijke morele dilemma's. Maar morele discussies maken deel uit van de politiek-ideologische strijd. Het is moeilijk voorstelbaar dat deze politiek-ideologische strijd ooit zal verdwijnen. De postmodernisten doen er - hun cultureel relativisme ten spijt - dan ook vrolijk aan mee.

En de godsdiensten? Vaak beweren godsdiensten wel over absolute kennis te beschikken. De menselijke feilbaarheid zou te omzeilen zijn door zich direct op goddelijke openbaringen te baseren. Dit is natuurlijk lariekoek. Het oordeel dat iets een goddelijke openbaring zou zijn is een feilbaar menselijk oordeel. Bovendien zijn er duizenden veronderstelde goddelijke openbaringen die elkaar ook nog eens op vele punten tegenspreken. De kans dat men toevallig een ware godsdienst zou aanhangen is miniem. Wellicht hebben alle godsdienstige openbaringen het mis. Er is dan ook geen reden om godsdiensten boven andere levensbeschouwingen te bevoordelen.

Wat betekent dit voor onze multiculturele samenleving? Wanneer we in een multiculturele samenleving vreedzaam willen samenleven, is er in feite maar één optie. En dat is: leven en laten leven. Geen enkele godsdienst of levensbeschouwing moet de baas kunnen spelen. En ook een beetje overheersing door dit geloof gemengd met een beetje overheersing door die levensbeschouwing leidt tot voortdurend getouwtrek en eindeloze conflicten. De staat doet er het beste aan in godsdienstig en levensbeschouwelijk opzicht zo neutraal mogelijk te zijn. Volstrekt neutraal gaat niet. Elke staat is historisch gevormd, en draagt daarvan de sporen. De staat gaat in zijn dagelijks functioneren uit van algemeen (maar niet unaniem) aanvaarde sociale, technische en wetenschappelijke inzichten en methoden. Politieke keuzen worden op democratische wijze gemaakt. Deze opzet komt overeen met het voorstel voor een religieus neutrale staat van de Nederlandse rechtsfilosoof Paul Cliteur. Een betere manier ken ik niet.

Een ander idee van Cliteur is het zogeheten 'moreel Esperanto'. Om duidelijk te maken waarom dit al dan niet een zinvol idee is, moeten we het nog even hebben over de vermeende goddelijke openbaringen. Hoewel de eerder vermelde redenering aangaande de onbetrouwbaarheid van vermeende goddelijke openbaringen door iedereen met een greintje verstand kan worden begrepen, blijven godsdiensten nog steeds aanhangers trekken. En dat al duizenden jaren lang. Het is dan ook niet aannemelijk dat godsdiensten snel zullen verdwijnen. Deze vaststelling geldt niet alleen voor hen die hun godsdienst als een bron van inspiratie zien (waar op zich niets onredelijks aan is), maar ook voor hen die hun godsdienst zien als de bron van de absolute en goddelijke waarheid (wat volkomen uit de lucht gegrepen en zeer onaannemelijk is). Deze laatste groep is lastig in een democratie in te passen. Om de verscheidene geloven en levensbeschouwingen niettemin met elkaar te verzoenen propageert Cliteur het gebruik in de publieke ruimte van een moreel Esperanto. Dit is een taal over morele zaken waaruit alle verwijzingen naar een goddelijke morele wetgever verwijderd zijn. Zo mag daarin wel een beroep op bijvoorbeeld de Rechten van de Mens gedaan worden, maar niet op de Tien Geboden. Het moreel Esperanto dwingt gelovigen als humanisten te discussiëren. En hier zit hem nu net de kneep. Wie over de absolute en goddelijke waarheid meent te beschikken, zal deze waarheid niet als een bijzaak willen beschouwen. Het is mooi bedacht, maar dit idee van Cliteur zal waarschijnlijk niet werken.

Hoe kunnen we in onze multiculturele samenleving dan een gemeenschappelijke noemer vinden? In weerwil van het postmoderne adagium van het cultureel relativisme (alle culturen dienen op voet van gelijkheid te worden behandeld, en er zijn geen universele waarden of normen) zijn er twee principes die door nagenoeg alle wereldgodsdiensten en grote levensbeschouwingen worden erkend. Dit zijn de gulden regel (Wat gij niet wil dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet) en de gulden middenweg (Hoed u voor extremen). Deze principes zijn nogal ruim en vatbaar voor verschillende interpretaties, maar zij wijzen wel op een gemeenschappelijke visie die ons als mensen bindt. Ik weet natuurlijk ook wel dat er psychopaten rond lopen die zich bij de gulden regel niets kunnen voorstellen, en dat jonge mensen de gulden middenweg nogal suf vinden. Maar over het geheel genomen zijn de genoemde twee principes onze beste kans om in de multiculturele omgang een gemeenschappelijke noemer te vinden.

Over de gulden regel, de rol daarvan in verschillende tijden en culturen en de verschillende mogelijke interpretaties leze men Jeffrey Wattles: The Golden Rule. Dit is veruit het beste boek over dit onderwerp dat ik ken, en het maakt goed duidelijk hoe fundamenteel deze regel is. Voor een onderzoek naar de strekking van de gulden regel met de methoden van de symbolische logica verwijs ik naar Harry J. Gensler: Formal Ethics. Dit is een buitengewoon interessant werk dat de logische grondslagen en consequenties van de gulden regel onderzoekt. Voor mensen zonder wiskundige scholing is het echter volstrekt onleesbaar. Sommige zaken kunnen nu eenmaal niet op een voor iedereen begrijpelijke manier behandeld worden.

De bekende praktisch filosoof Lou Marinoff heeft een dik boek genaamd The Middle Way over de gulden middenweg geschreven. De gulden middenweg is zeer belangrijk binnen het denken van Aristoteles, Boeddha en Confucius. (Aan de rol van dit begrip bij andere denkers en stromingen wordt in Marinoffs boek helaas weinig of geen aandacht besteed.) Voor Aristoteles en Confucius is het vooral een kwestie van de juiste maat of het bereiken van harmonie. Wie in enig opzicht te veel of te weinig doet of te vroeg of te laat ingrijpt, maakt brokken. Iedereen heeft te maken met de wereld waarin hij leeft en de beperkingen van zijn eigen fysiek en psychisch gestel. De grenzen waarbinnen we zinvol kunnen opereren zijn beperkt. We doen er daarom goed aan de ervaringen van vorige generaties (en de traditionele gebruiken en deugden die daaruit zijn voortgekomen) serieus te nemen. Wie hiervan afwijkt moet daar goede redenen voor hebben. Aristoteles legt meer accent op het persoonlijk leven en de vorming van het eigen karakter, dan Confucius doet. Confucius heeft meer aandacht voor de maatschappelijke orde. Bij Boeddha staat de gulden middenweg voor het midden tussen ascetisme en hedonisme (hij predikt noch onthouding van alle aardse genietingen, noch feesten en zwelgen tot je er bij neervalt). Door een deugdzaam en gematigd leven plus geregelde meditatie kan men het gemoedsleven geleidelijk aan tot rust brengen. De dingen komen en gaan. Geniet van de mooie dingen in het leven, maar accepteer tevens dat niets blijvend is. Doorleef geduldig de ellende waaraan niet te ontkomen is. Breng de tornado van eigenzuchtige gedachten en gevoelens tot rust. (Boeddha heeft deze visie wellicht het beste naar voren gebracht, maar vergelijkbare opvattingen vinden we in alle wijsheidstradities.) Marinoff beschouwt in zijn boek allerlei problemen van de moderne tijd in het licht van Aristoteles', Boeddha's en Confucius' opvattingen over de gulden middenweg. Het boek lijkt voor de Amerikaanse markt geschreven. Het bevat wat verdwaalde New Age-achtige elementen. En de juiste middenweg in politieke kwesties zal voor de Nederlandse lezer wellicht wat verder naar links liggen dan voor de Amerikaanse. Maar goed: wat tegenspraak zo nu en dan prikkelt tot kritisch nadenken. Al met al een leerzaam boek.

Tenslotte: binnen de SP streven we met gelovigen en niet-gelovigen samen op basis van onze drie uitgangspunten van menselijke waardigheid, gelijkwaardigheid en solidariteit naar een betere maatschappij. Het kan dus wel. Ook binnen een democratische rechtsstaat zoals we die in ons land hebben, kunnen alle godsdiensten en levensbeschouwingen die bereid zijn vreedzaam met andersdenkenden samen te leven, hun plaats vinden. In politieke discussies is het belangrijk de zaken scherp te stellen. Met het uiteenvallen van onze samenleving langs politieke, etnische of religieuze lijnen is echter niemand gediend. Daarom is het belangrijk dat onze cultuur een zekere kern behoudt waarin nagenoeg iedereen zich herkent. Principes zoals de gulden regel en de gulden middenweg kunnen daarin een rol spelen.

Bart van Donselaar

U bent hier